Homilie voor Paaszondag Handelingen 10,34a.37-43 Kolossenzen 3,1-4 Johannes 20,1-9 Als ik denk aan Kerstmis, dan komen spontaan woorden bij me op als familie en gezelligheid. Als ik denk aan Pasen, dan voel ik vreugde en hoor ik het halleluja van Händel weerklinken. Als ik echter de evangelietekst van deze paaszondag lees, dan vind ik geen spoor van die vreugde of van de muzikale overdaad van Händel terug. Integendeel. Johannes biedt een bijna onderkoelde beschrijving van de ontdekking van het lege graf en van het begin van het verrijzenisgeloof. Ook de daaropvolgende scène van het johannesevangelie, de ontmoeting tussen Maria Magdalena en de verrezen Jezus, is nog steeds stil en aarzelend. Het is pas naar de avond van die dag toe, als Jezus zijn angstige leerlingen ontmoet, dat voor het eerst sprake is van vreugde. De vreugde van het geloof in de verrijzenis is duidelijk niet zomaar gekomen. Pasen is geen toverpilletje dat de pijn van het absurde
Reacties
laat ik proberen het uit te leggen:
het gaat hier om vrije wil. "De mens geschapen naar Gods beeld" wil zeggen dat we een vrije wil hebben. Wie eerst voor het dienen van God gaat en zijn eigen zaken op de tweede plaats zet, zegt daarmee in daden dat hij op God vertrouwt, en geeft met zijn vrije wil zo aan God de toestemming om te handelen. Wie - voor al het andere - eerst voor zichzelf zorgt, zegt daarmee: God, ik moet voor mezelf zorgen, want op U kan ik niet rekenen. God handelt niet, tenzij wij het Hem toelaten. Dus voor wie "God bovenal bemint" en voor Hem in de weer is, voor hem kan (begrijp 'mag') God beter zorgen, dan voor wie zijn eigen belang boven dat van God verkiest.