Roepingenzondag
HOMILIE ROEPINGENZONDAG
25 APRIL 2010
(Hand. 13, 14.43-52; Ap. 7, 9.14b-17; Joh. 10, 27-30)
De Handelingen van de Apostelen verhalen ons vandaag een stukje uit het leven van de beginnende Kerk, bijna 2000 jaar geleden. Het christendom is zich aan het verspreiden in het bekken van de Middellandse Zee, in de eerste plaats in de Joodse gemeenschappen. Lucas schetst ons het beeld van een levendige en enthousiaste geloofsgemeenschap: christenen die er zich van bewust zijn dat zij de Boodschap die zij ontvangen hebben met zoveel mogelijk mensen moeten delen. Christenen die vervuld zijn van vreugde. Maar die ook geconfronteerd worden met vervolging, afgunst en kwaadsprekerij vanwege anderen. Christenen die voor het overige zelf ook niet volmaakt zijn. In de voorgaande hoofdstukken hebben we immers kunnen lezen dat er ook reeds in de primitieve Kerk bedrog gepleegd werd. Christenen mogen dan vervuld zijn van de Heilige Geest, het zijn en blijven mensen, en niets van wat eigen is aan mensen is hun vreemd. Ook vandaag worden we hier, soms op heel pijnlijke wijze, mee geconfronteerd in onze Kerk.
De raad die Paulus en Barnabas geven aan de christenen blijft actueel. Zij nodigen uit om te volharden en om de moed niet op te geven. Meer in het bijzonder nodigen zij uit om te volharden in de genade van God. Paulus en Barnabas sporen niet in de eerste plaats aan tot persoonlijke krachtsinspanningen of ascese. Het gaat over meer dan puur op je tanden bijten, ook al kan dit nodig zijn. Uiteindelijk gaat die volharding over het zich openen voor de genade van God: voor het aanbod van persoonlijke liefde die God is en die hij ons voortdurend als geschenk zomaar wil aanbieden. Het gaat over iets ontvangen, eerder dan zelf iets doen of geven.
Vraag is nu wat die genade waarover Paulus en Barnabas het hebben dan wel behelst? Welke is die fameuze genade die ons kan doen overlopen van vreugde; die ons kracht geeft om te volharden en om telkens opnieuw de wereld in te trekken om het Evangelie te delen met anderen? Zou het kunnen dat die genade te maken heeft met de kern van het Evangelie zelf? Dat lijkt alvast de richting te zijn die het Evangelie voor deze roepingenzondag aanduidt.
“Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en ze volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven”, horen we Jezus zeggen in het begin van het 10de hoofdstuk van de evangelist Johannes. Laten we drie puntjes oplichten uit deze beroemde uitspraak van Jezus.
1. De Heer kent ons. Hij houdt van ons en daarom kent hij ons. Je kan iemand maar kennen als je van hem of haar houdt. Hij kent ons van binnen en van buiten. Zijn verlangen is om ons tot leven te roepen, leven in overvloed. Wie echt van iemand houdt wil het allerbeste voor die persoon. Een vader of een moeder zouden alles geven voor het geluk van hun kinderen. Zo ook Jezus voor ons.
2. De Heer kent ons, houdt van ons, en daarom roept hij ons. Misschien is de kern van de Blijde Boodschap wel dat God elk van ons roept en wel op een unieke wijze. Hij roept ons niet in het algemeen. Hij roept ons niet willekeurig als een anoniem nummer in een lange rij voor een loket. Neen, het is vanuit een persoonlijk liefdesverlangen voor elkeen afzonderlijk, dat Jezus roept. De meeste mensen roept hij tot het huwelijk om in het huwelijksverbond zijn liefde lichaam en ziel te geven. Maar sommigen roept Hij op om Hem na te volgen in het priesterschap of het religieuze leven. Dit is zo geweest van in het begin van onze Kerkgemeenschap. 2000 jaar later is daar niets aan veranderd. Ook vandaag worden jonge mannen en vrouwen geroepen tot een celibatair godgewijd leven. Zijn wij bereid om hier in te geloven? Durven wij het aan om te geloven in deze goddelijke belangstelling en droom voor elk van ons afzonderlijk?
3. Dit is meteen het derde punt: de schapen luisteren naar de Herder en volgen Hem. Het vertrouwen, dat wil zeggen, het geloof van de schapen in hun herder is zo groot dat zij hun hele leven in de weegschaal leggen. Zij beperken zich niet tot mooie woorden of zoete voornemens. Zij doen het ook, in hun concrete dagelijkse bestaan. Zijn wij bereid om dit Goede Nieuws van Gods persoonlijke liefdesroep te verkondigen in onze wereld en, vooral, er zelf in te geloven en er uit te leven? Durven wij zelf geloven in de radicaliteit van Gods liefde in woord en daad, en maken wij het op die manier mogelijk dat ook jonge mensen het Goede Nieuws van de roeping kunnen ontdekken?
Onze Kerk heeft priesters, diakens en religieuzen nodig. Meer dan ooit. Niet in de eerste plaats om lege plaatsen op te vullen. Maar wel omdat zij op een bijzondere wijze getuigen van het Goede nieuws dat God elk mensenkind roept tot volheid van leven.
Laten wij bidden voor de genade om te mogen leven volgens onze persoonlijke roeping: als gehuwden, als alleenstaanden, als priesters of religieuzen. En wel op zo’n wijze dat jonge christenen meer dan ooit het verlangen krijgen om zich ook ten volle te kunnen geven aan hun eigen roeping.
Reacties