"Als verlamd stonden wij daar"
Graag deel ik met u deze sterke overweging van Brian Brogan sj, bij het begin van een nieuwe week op Gewijde Ruimte.
We moeten komaf maken met de opvatting dat het
lichaam met bidden niets te maken heeft. Onze ziel drukt zichzelf uit doorheen
ons lichaam.
Wij zijn vleesgeworden geest. Monniken weten
dit: hun verlangen gaat uit naar God, en wanneer zij, dan weer zittend, dan
weer opstaand, iedere dag de psalmen zingen, dan bidden zij met hun lichaam.
Zij geloven ook dat handwerk, verricht met de bedoeling God te dienen, eveneens
gebed is. Ignatius van Loyola zou het hiermee vol enthousiasme eens zijn.
Augustinus tekent op dat wie zingt, tweemaal bidt. We buigen ons voorover als
een teken van aanbidding. We brengen onze handen te samen en zegenen ons
lichaam met het teken van het kruis. Bij de communie delen we het
eucharistische brood en eten het op. We gaan op bedevaart – wat bidden met het
lichaam is – en laten alle genoegens des levens achter ons, en even goed als
met onze geest kijken wij met ons lichaam uit naar de eindbestemming van onze
tocht. Het lichaam bidt echt, want het is als menselijke persoon, ziel én
lichaam, niet als een engel, dat wij onze God ontmoeten. Je gaat God niet horen
zeggen: ‘Zeg, als je bidt, laat dan je lichaam maar achter je. Ik heb alleen
interesse voor je ziel!’
Mijn moeder had in haar zeventiger jaren een
hartaanval, en zij stierf vier jaar later. Ik was er met een vriend die morgen
bij toen haar ademhaling begon te stokken. Zij wou uitademen, en na een
onmogelijk lange pauze ademde ze plots opnieuw in. Eindelijk ademde ze uit, en
wij - als verlamd stonden wij daar - wachten tot ze weer zou inademen. Wij durfden zelf niet meer te ademen, en wachtten
vijf, tien, twintig, dertig seconden, een minuut… maar er kwam geen adem meer.
Zij was heengegaan.
Voor wie God liefhebben, voor hen valt de
laatste adem samen, bewust of niet, met het gebed van Jezus toen hij zei:
‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest’ (Luk 23,40). Zijn hele leven lang
was zijn Vader het voorwerp van zijn verlangen geweest, met ziel en lichaam,
van het eerste begin tot het laatste ogenblik, of hij nu actief optrad of
sliep. De Vader is ook voor ons het voorwerp van ons verlangen. Kan mijn
aandacht tijdens mijn gebed verslappen, dan is mijn lichaam nog altijd ter
plekke in gebed. Zo iemand me zou vragen waarmee ik bezig was, dan zou ik
zeggen: ‘Ik verlang alleen maar naar God, en dit is het beste dat ik nu kan
doen om het te laten zien’.
Reacties