De link tussen een beitel en de Advent - Homilie van Nikolaas Sintobin sj
1ste zondag van de advent, Jesaja 2, 1-5; Rom 13, 11-14; Mt 24, 37-44
Ik
heb de voorbije jaren meegewerkt aan heel wat meerdaagse vormingssessies. Ik herinner me
det tijd dat we bij zulke sessies ‘s morgens moesten voorzien in een wekdienst
voor diegenen die geen wekker bij hadden. Dat is prehistorie. Allen hebben hun smartphone
bij en dus een wekfunctie die maakt dat ze op het gewenste uur, met een
harptoon of pianomuziek of nog een ander zoet geluid, worden wakker gemaakt.
In
de tijd waarin Paulus zijn brief aan de Romeinen schreef waren die smartphones
er nog niet. Het zou waarschijnlijk ook niet zo’n verschil hebben uitgemaakt. Want
als Paulus schrijft “ Gij weet dat het uur om uit de slaap te ontwaken reeds
is aangebroken”, dan doelt hij duidelijk niet op het ’s morgens wakker
worden.
Wel
wil hij zeggen dat de eindtijd is aangebroken. “De nacht loopt ten einde, de dag breekt
aan. “Na duizenden jaren wachten, is de Messias gekomen. Hij heeft de
volheid van de Blijde Boodschap geopenbaard. In woord en daad. Eigenlijk is er
niets meer om op te wachten. De zaken zijn nu klaar en helder.
Daarnet
kregen we uit de mond van Jezus woorden
te horen die mogelijks vreemd kunnen overkomen.
“Dan zullen er twee op de
akker zijn: de een wordt meegenomen, de ander achtergelaten: twee vrouwen
zullen met de molen aan het malen zijn: de ene wordt meegenomen, de andere
achtergelaten.” Neen, het gaat hier niet om een afdreiging. Wel over een oproep om op
een verantwoorde wijze gebruik te maken van onze vrijheid. Elk
uur, elke dag die voorbij gaan zijn definitieve kansen waar we al dan niet op
ingegaan zijn.
Immers, zo profeteert
Jesaja, in die dagen, ttz, in de eindtijd, ttz, nu “ zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers, hun speren tot sikkels.
Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander, en niemand zal nog leren
oorlog voeren.” De eindtijd, ttz, onze tijd, heeft het ongelofelijke
voorrecht om ten volle te mogen delen in de heerlijkheid van onze God. Niet
alleen worden wij uitgenodigd om voluit mee te werken aan de komst van het Rijk
van God. Meer nog, de Heer belooft ons
dat “Hij ons zijn wegen zal wijzen en dat
wij zijn paden zullen bewandelen.” Hij staat klaar om de vervulling van de
belofte waar te maken. De enige
bijdrage die God van ons vraagt is dat we ons ter beschikking stellen, dat we
toelaten dat Hij, in ons en in onze wereld, zijn doorlopende openbaring
bewerkstelligt.
Zij we daartoe bereid? Zijn
we reeds voldoende wakker om ons toe te vertrouwen aan Hem?
Een genade die Ignatius ten
deel is gevallen bij zijn bekering in Loyola is dat hij zich daar helemaal en
voorgoed aan Gods actieve genade heeft toevertrouwd. Althans in de mate, dat
hij, met vallen en opstaan, de werking van die genade geleidelijk aan wist te
onderscheiden. Die overgave heeft zijn leven een unieke rijkdom en schoonheid
gegeven. Het nu volgende citaat van hem komt dan ook van een
ervaringsdeskundige.
“Slechts heel weinig mensen beseffen wat God
met hen zou kunnen doen indien ze zich aan Hem zouden toevertrouwen en zich
door Zijn genade lieten kneden. Een dikke en vormeloze boomstam zou nooit
geloven dat hij een beeld zou kunnen worden dat bewonderd wordt als een wonder
van vakmanschap; hij zou zich nooit onderwerpen aan de beitel van de
beeldhouwer die met zijn genie
ziet wat hij er van kan maken. Vele mensen die we kennen leven eigenlijk amper
als christenen. Ze snappen niet dat ze heilig zouden worden, mochten ze
toelaten dat Gods genade hen vormt en mochten ze Zijn plannen niet dwarsbomen
door weerstand te bieden aan wat Hij wil doen. ”
Ik wens ons allen toe dat we, tijdens
deze advent, God genade meer mogen binnenlaten in ons leven. Dat we de Heer van
het leven de ruimte bieden om in ons zijn intrek te nemen.
Reacties