Zeer zeldzaam
Onlangs las ik een artikel van Michael Holman sj, een Engelse medebroeder, geschreven nalv zijn recente persoonlijke retraite. Hij vertelt er het verhaal van Alfred Delp sj, een Duitse jezuïet die als martelaar ter dood gebracht is door de Nazis. Holman kwam ertoe om dit artikel te schrijven door een zinnetje dat hem opgestuurd was door een karmelietes. Hieronder vindt u een uittreksel.
“De eerste dagen van die retraite werd ik sterk in beslag genomen door de woorden die een vrouw die ik zeer bewonder, mij vele jaren geleden had geschreven. Maar het zijn woorden die ook vandaag nog gelden.
‘Geloof in Jezus is een zeer, zeer zeldzaam iets.’
Ruth Burrows is een karmelietes, volgelinge van Teresa van Avila, en leeft in haar klooster van Quidenham, in Norfolk. Zij was het die mij dit ‘geloof in Jezus is een zeer, een zeer zeldzaam iets’ had geschreven. Voor mij bedoelde zij hiermee niet zozeer een intellectueel aanvaarden van God en van Jezus als de zoon van God, maar dat soort van geloof dat Jezus en het evangelie bezit laten nemen van ons leven. Dit is het geloof waarvan Ruth Burrows zegt dat het ‘een zeer, zeer zeldzaam iets’ is. Voor te veel mensen onder ons is geloof inderdaad, zoals zoveel andere dingen in ons leven, het resultaat van het zoeken naar een tussenoplossing.”
Reacties
Griet
“Welnu, om te besluiten, wat is er geworden van de “Vreugde”? Immers, per slot van rekening, is dit het belangrijkste onderwerp van dit verhaal. Eerlijk gezegd, sinds ik christen geworden ben heeft dit onderwerp voor mij bijna alle belang verloren. In tegenstelling tot Wordsworth, beklaag ik me overigens niet dat wat ik vluchtig gezien heb verdwenen is. Voor zover het waard is om gezegd te worden, ik geloof dat ik de bevlieging van weleer, de zachtheid vermengd met de bitterheid van voorheen, even vaak en even duidelijk gevoeld heb na mijn bekering als in om het even welke andere periode van mijn leven. Maar ik weet nu dat die ervaring, opgevat als een persoonlijke geestesgesteldheid, nooit het belang heeft gehad dat ik er vroeger aan hechtte. Ze was maar belangrijk in de mate dat ze verwees naar iets anders, buiten mij. Wanneer ik aan dat iets twijfelde, nam datgene dat er naar verwees uiteraard meer plaats in mijn denken in. Als we met vrienden verloren lopen in de bossen, krijgt het opmerken van een wegwijzer een aanzienlijk belang. Wie hem als eerste ziet roept luid: “Kijk!”. Iedereen gaat rond de wegwijzer staan en kijkt er gespannen naar. Maar eenmaal je de juiste weg gevonden hebt en je nog van tijd tot tijd wegwijzers tegenkomt, stoppen we niet meer om er naar te kijken. Ze bemoedigen ons en we zijn de overheid die ze daar geplaatst heeft dankbaar. Maar we stoppen niet meer om er naar te kijken of toch niet meer met zo veel nadruk; zeker niet op die weg, zelf niet als de wegwijzer van zilver is en de letters van goud. “Het is naar Jeruzalem dat wij willen gaan.”
Wat overigen niet belet dat ik me er vaak op betrap dat ik aan de kant van de weg blijf staan en kijk naar voorwerpen van minder belang.