Het Knokke van Abidjan: tussen droom en daad
Medebroeder Guido Dierickx verblijft opnieuw voor enkele weken in Abidjan (Ivoorkust) om les te geven aan het CERAP (Centre de recherche et d’action pour la paix). Ik laat hem graag met u zijn indrukken delen.
Tussen droom en daad in Abidjan
Eergisteren mocht ik een uitstapje maken naar
Grand Bassam. De Unesco heeft dit stadje toegevoegd aan het culturele
werelderfgoed. Terecht, want het is iets unieks. Het was de eerste hoofdstad
van Ivoorkust onder het Franse koloniale regime. Je ziet er nog de rechte,
brede straten van de jaren 1900 en de statige gebouwen van de toenmalige
koloniale overheid. Enkele van die gebouwen zijn in hun oorspronkelijke pracht
gerestaureerd, de meeste zijn echter verwaarloosd en vervallen. Dat is het
meest treffende van Grand Bassam: het is een spookstad is geworden, een icoon
van “gloire et décadence”. Spooksteden hebben soms een huiveringwekkende
charme. Antwerpenaren weten dat na een bezoek aan wat overblijft van Doel.
Waarom ook had men deze stad willen onderhouden? De moerassen rondom waren een
broeinest van malaria en gele koorts. Naast het kathedraaltje is de grafsteen te
zien van de eerste drie missionarissen. Twee daarvan stierven toen ze 34 en 37
jaren oud waren. De derde hield het vol tot 54 jaar.
Maar tegenwoordig mag Grand Bassam opnieuw een
grote droom dromen. Het ligt aan de oceaan en het heeft een strand, nu al afgezoomd
door hotelletjes. Het water is er prachtig groen-blauw, er is schaduw van de
palmbomen en het is er bij de golven heerlijk koel. Wie een tweede residentie
zoekt op minder dan veertig kilometer van Abidjan, die moet ze hier zoeken. Dat
weten de meer welvarende inwoners van Abidjan ook. Van dit stadje het Knokke
van Ivoorkust maken en zo een bijdrage leveren tot een hoger Bruto Binnenlands
Product. Dat zou mijn voorstel zijn. Maar je bent nooit de eerste met een goed
idee. Aan een autostrade van Abidjan naar Grand Bassam wordt al gewerkt. Er
worden nieuwe wijken gebouwd. Wat ontbreekt er nog volgens mij? Een serieuze
supermarkt ter aanvulling van de eindeloze rij kraampjes langs de toegangsweg,
waar enkel een slenterende inwoner van Grand Bassam maar geen haastige toerist zijn
spullen kan vinden.
Maar nu niet afglijden naar de haast obligate
beschouwingen over de armoede in dit land. Die gaan op de duur zeurderig klinken.
Maar feit is dat men hier daarover niet kan zwijgen, mijn studenten zeker niet.
Ze hebben er een diep gewortelde denkwijze over ontwikkeld en ze verlangen, ze
eisen bijna, dat hun docent die zou overnemen. Die denkwijze wil dat de
sociaaleconomische armoede, samen met het politieke geweld, het probleem bij
uitstek is van hun samenleving. Een probleem dat bestendigd en verhevigd wordt
door autoritaire regimes, door elitaire uitbuiting, door politieke graaizucht
en, zo voegen sommigen er stilletjes bij, door neokoloniale buitenlandse machthebbers.
Tegen die probleemgevoeligheid kan men geen bezwaar hebben. Maar wel als ze voor
dat probleem op zoek gaan naar een snelle en grondige oplossing. De man in de
straat mag dan al lijdzaam lijken, als geslagen door de hand Gods, mijn
studenten zijn dat niet.
En dat terwijl hun docent politieke sociologie
uiteraard wil dat ze dit probleem afstandelijk en waardevrij zouden analyseren,
met oog voor het mogelijke en het onmogelijke. Dat ze kritisch zouden staan
tegenover de fraaie slagwoorden die via het plechtstatige publieke discours
ingang hebben gevonden. Daarvoor hebben ze echter geen geduld. Ze verkiezen te
moraliseren. Wat zijn ze geneigd te moraliseren en voorbij te gaan aan de
praktische bezwaren die hier staan tussen droom en daad! Ik vrees dat onze
instelling, de CERAP, zich vooral toelegt op het levendig houden van die droom.
Daar is iets voor te zeggen. Hier kan men zich geen ontmoediging en cynisme
veroorloven; die zijn eerder iets voor onze verzadigde samenleving. Maar louter
moraliseren en zijn hoop vestigen op de
“bonne gouvernance” door deugdzame en wijze politieke leiders, dat kan op
termijn enkel tot ontgoochelingen leiden. En op langere termijn dan toch tot
ontmoediging en cynisme. Het is moeilijk uitleggen dat de democratie een trage
beleidsvorming meebrengt en in de regel genoeg heeft aan middelmatige politieke
leiders. Mijn studenten geloven in een heel goede zaak en zijn daarom ongeduldig.
Als ze konden, zouden ze het land hervormen door één ingrijpend decreet. Als ze
nu eens wat meer nauwgezet waren in het nakomen van hun afspraken met hun
docenten. In het dagelijkse leven hebben de Europeanen een uurwerk en hebben
zij de tijd. Dat is meer dan een grapje.
Reacties
Europeanen hebben een uurwerk en zijn ongeduldig en daar bovenop hebben ze geen tijd. Wat rest hen?