Zeep?
De Amerikaanse jezuïet Tom Nietzke, in juni 2010 tot priester gewijd, hielp twee jaar geleden een zomerlang in een kolonie voor lepralijders in China. De reis naar een afgelegen dorp, het verblijf te midden van hen die lijden aan deze ziekte en mee te maken hoe zij door hun naasten ontlopen werden, maakte pater Nietzske duidelijk dat er veel te leren valt van de allerarmsten. Hier volgen enkele overwegingen:
In de zomer van 2008 ging ik naar China met een groep jezuïeten om ter plekke te leren over de chinese geschiedenis en cultuur. Na een verblijf van een paar weken in Beijing, werden drie van ons naar een afgelegen dorp in het zuidwesten van China gestuurd om daar te leven en te werken in een gemeenschap van lepralijders. Tijdens de voorbereiding voor deze reis was ik zowel benieuwd als ongerust – ik had geen idee van wat mij te wachten stond.
Ik had nog nooit iemand met lepra ontmoet; ik had alleen over de ziekte gehoord uit verhalen in de evangelies en het werk van moeder Teresa. Vlak voor mijn vertrek zocht ik de ‘ziekte van Hansen’ – de officiële naam voor lepra – op. Ik las dat ik niet besmet zou worden als ik mijn handen wastte, omdat zij zich verspreidt zoals een gewone verkoudheid. Hierop zorgde ik natuurlijk onmiddelijk voor speciale zeep.
De lange reis voerde ons door bergpassen en over modderige wegen. Onderweg bedacht ik hoe ik onder alle omstandigheden mijn handen in mijn zakken zou houden en altijd de speciale zeep bij de hand zou hebben - ik was er helemaal klaar voor. Maar als ik iets geleerd heb tijdens de elf jaar dat ik nu jezuïet ben, dan is het dat zorgvuldig uitgewerkte plannen gewoonlijk in duigen vallen en dat God gevoel voor humor heeft!
Zodra we in het leprosarium aankwamen, kwam een oudere man met een brede glimlach op me af terwijl hij zij hand naar me uitgestrekt hield – een hand waaraan een aantal vingers ontbraken vanwege de lepra – met een vreugde in zijn ogen die ik zelden gezien heb. Instinctief strekte ik mijn hand ook uit en terwijl we elkaar begroetten in mijn beperkte chinees, vergat ik alles over speciale sprays en desinfecterende doekjes. Hij vertelde ons dat hij zijn dorp had verlaten onder druk van zijn vrouw en kinderen en dat hij die nu dertig jaar niet meer gezien had. Deze man – vader, broer, zoon en spoedig mijn vriend – liet een ongelooflijke herinnering op mij achter.
Het was deze bewoners van de kolonie voor lepralijders niet toegestaan anderen aan te raken; de samenleving had hen opgelegd van andere mensen weg te blijven, elk menselijk contact te vermijden. Dagelijks werden zij hieraan herinnerd wanneer zij proviand gingen halen in een nabijgelegen dorp en de kinderen hen onderweg bekogelden met stenen. Deze groep mensen was geleerd nooit anderen te benaderen of aan te raken en toch – om één of andere reden – was het eerste wat ze deden toen ze ons zagen op ons af komen en ons omarmen.
Het was gedurende mijn verblijf in China dat mijn roeping als jezuïet en als priester zich verdiepte. Ik hoorde de roep om de wereld met Christus te verzoenen en vooral hen die het meest gemarginaliseerd zijn in onze verdeelde wereld. Mijn roeping als jezuïet en priester is Jezus na te volgen als iemand die zowel pelgrim als arbeider is en ook als iemand die gezonden is om onder de mensen te zijn en zo het licht van het Evangelie met hen te delen. De liefde en zorg die ik ontvangen heb van zovelen die ik onderweg tegenkwam, hebben mij nederig gestemd. Ik beschouw het als een voorrecht dat ik deze man in China ben tegengekomen zodat ik kon zien hoe ik Christus kan volgen. Hij personifieerde – zonder dat hij dat wist – de ware betekenis van het priesterschap en van de liefde van Christus toen hij met genegenheid en zonder enige angst mijn trillende en gesteriliseerde hand schudde.
Delen
Reacties