Waarom christenen vaker een sigaartje zouden moeten roken
Onderstaand getuigenis werd gevonden in de nalatenschap van een Nederlandse jezu.
‘Als ik trouw was in mijn werk, kende ik
daarna vaak vreugde erover. Voor veel dingen was ik Hem bewust dankbaar, en dat
gaf mij vreugde. Vaak kleine dingen, die ik zag als zijn geschenk, terwijl ik
Hem voor grote dingen soms vergat te danken. Vaak kende ik echt - naar
aanleiding van een gesprek, een gebaar van een ander die hielp, van een feest -
de innerlijke troost die mij tot Hem bracht. Want ik wist dat Hij het mij gaf.
Nooit heeft Hij mij als een vuile lap van zich weggeworpen. Een
Schriftuur-woord gaf mij dikwijls vreugde. Ook retraites op het einde. Maar
steeds kwam de vreugde naar aanleiding van een oorzaak vooraf, die duidelijk
aanwijsbaar was.
Wat ik gisteravond meemaakte was
iets geheel anders en een voor mij nieuwe ervaring in mijn leven. Er is geen
vergissing mogelijk. Ik was geheel wakker en rustig, na een douche, in mijn
pyjama in de gemakkelijke leunstoel op mijn kamer gaan zitten, en had een klein
sigaartje opgestoken. Ik zat zonder boek en was met niets bezig. Toen kwam -
zonder voorafgaande oorzaak - een onmetelijk geluk in mij. Ik legde rustig mijn
sigaartje naast me op de rand van de asbak op een stoel. Ik geloof, dat ik nog
zacht-hardop zei: “Daar is Jezus”. Ik wist terstond dat Hij het was. Alleen
Hij. Hijzelf persoonlijk. Binnen 15 seconden was Hij in volle werking in me.
Vlakbij binnen in mijn hele borst over de hele breedte. En absoluut niet buiten
mij. Geen ogenblik van schrik. Ik bleef rustig zitten, met mijn armen op de
leuning, kalm naar achteren geleund.
Ik liet alles in mij gebeuren en
behoefde niets te doen. Er kwam geen enkel idee naar voren, ik kreeg helemaal
geen ‘opdracht’. Er werd niets gevormd, bewogen ergens heen. Volkomen
stationair. Maar wat gebeurde was volkomen duidelijk. Hij was er strikt alleen
voor mij, apart om mij. Met mij bezig. Er was niets aan de gang buiten mij om,
of voor iemand of iets anders. Het ging nergens over. Hij deed alleen maar.
Wat? Zijn Vriendschap. Ik kan het niet anders zeggen. Ik zwolg in zijn
Vriendschap. Het was niet koud of warm. Onmetelijk puur en lief. Mateloos innig.
Overtreffend alle verlangen naar vriendschap, en toch duidelijk precies wat ík
vriendschap noem. Zonder dat ik iets van lippen voelde, was het of Hij in mij
een kus bracht, tien minuten lang. Het werd niet meer of minder. Ik was in dit
geluk geheel rustig en deed niets terug. Het was woordeloos. Toch kon ik goed
denken, maar bidden deed ik niet. Het was een geheel heldere gebeurtenis,
zonder iets dat afleiding gaf of verduisterde. Ik dacht: “Dit is vriendschap.”
Ik had de gedachte: “Zo is eeuwigheid”. Maar geen sprake van een gesprek. Dat
is alles.
Na tien of twaalf minuten,
dunkt me, was Hij duidelijk weg. Daarna
bleef ik nog geruime tijd zitten. Mijn sigaartje was uitgegaan, en ik stak het
na een tijdje weer op. Ik rookte rustig verder, en heb ook veel gebeden; wat
precies weet ik niet meer. Ik herinner me nog, dat ik dacht hoe veilig ik bij
Hem was voorgoed. En steeds maar weer: “Dit is vriendschap”. En ook hoe er geen
zinnelijkheid bij in het spel was. [...] En duidelijk was ook dit: Dit gaat
boven ons toedoen uit, en je moet er niet zelf om vragen, voor jezelf niet.
Onverdiend. Toen ben ik stil naar bed gegaan. En sliep spoedig. Ik zie dit als
een grote gebeurtenis.
Vandaag - 8 januari - is er geen
twijfel over wat ik gisteravond ondervond. Begoocheling is uitgesloten. Ik las
alle regels over de onderscheiding der geesten. Wat een meesterschap van
Ignatius! En wat moet hij hebben meegemaakt! Ook in deze regels is niets wat
mij in twijfel brengt.’
Reacties