Ik heb gisteren een voordracht gegeven over de « Martelaren van het Nieuwe Frankrijk », ttz, over de Franse jezuïeten die in de eerste helft van de 17de eeuw op gruwelijke wijze vermoord zijn door de Irokezen. Zij wisten dat zij groot gevaar liepen. Maar hun gedrevenheid voor het Evangelie was groter.
Hun ervaring is voor mij even bevragend als beklijvend. In het bijzonder hun radicale verlangen om Christus na te volgen, ook in Zijn lijden. Hieronder citeer ik twee brieven van Paul Le Jeune, één van de martelaren, uit 1635.
“Drie stevige gedachten troosten een goed hart dat verblijft in de enorme wouden van het Nieuwe Frankrijk of tussen de Huronen. De eerste is: “Ik ben daar waar God mij heeft gezonden, waar hij mij als het ware bij de hand heeft geleid, waar Hij bij me is en waar ik enkel maar Hem zoek.” De tweede is wat David zegt: “In de mate dat ik pijn lijd voor God, verheugen zijn goddelijke vertroostingen mijn ziel.” De derde, dat je nooit een kruis, of nagels of doornen vindt zonder dat je, als je goed kijkt, Jezus Christus vindt in het midden. Welnu, kan je er slecht aan toe zijn als je in het gezelschap vertoeft van de Zoon van de levende God?”
“Als ik me belaagd weet door levensgevaarlijke golven, eindeloze wouden en duizend gevaren, dan moet ik denken aan dit kostbare woord van de heilige martelaar Ignatius : “Nunc incipio esse Christi discipulus” (het is vandaag dat ik echt begin te behoren tot de Gezelschap van Jezus). Want waartoe dienen zoveel oefeningen, zoveel vurige meditaties, zoveel hartstochtelijke verlangens als men ze niet tot uitvoering brengt; het oude Frankrijk is inderdaad geschikt om goede verlangens te doen opkomen, maar het nieuwe Frankrijk is geschikt voor de uitvoering ervan; wat je verlangt in het oude Frankrijk is datgene wat je doet in het Nieuwe.”
Reacties