De watertoren van Cocody
Medebroeder
Guido Dierickx verblijft opnieuw voor enkele weken in Abidjan (Ivoorkust). Hij geeft er les aan het CERAP (Centre de
recherche et d’action pour la paix). Ik laat hem graag met u zijn indrukken
delen.
De gemeente
Cocody heeft een eigen watertoren, een enorme watertoren, één van de zeldzame
monumenten van de stad. Maar hij ziet er nu helemaal anders uit. Dat was het
eerste wat me opviel op weg van de vlieghaven naar onze wijk aan de rand van
Abidjan. Hij was nu gehuld in plastiek met felle kleuren. Hij was omgetoverd
tot een grote reclamezuil ten gunste van internetdingen, In de gerechtvaardigde
mening dat dergelijke producten zelfs in deze arme streek op veel consumenten kunnen
rekenen had men kosten noch moeite gespaard. Ontbrak nog de beeltenis van
Drogba, de stervoetballer, de ware nationale held is van Ivoorkust. Die was op
andere affiches doende om de strijd tegen de malaria aan te prijzen. Waarvoor
mijn respect. De reclame op de watertoren herinnerde mij eraan dat ik onderweg
al opvallend veel reclame had gezien, meer dan vorig jaar. Zou dat wijzen op
een zekere bloei van het economisch leven?
Misschien
wel. De grote laan naar het Noorden is nu gezuiverd van de kraampjes en de
krotjes die het voetpad haast ontoegankelijk maakten voor voetgangers. Er
lijken meer stadsbussen te rijden. Er wordt gewag gemaakt van grote
overheidsprojecten, zelfs van een spoorlijn. Buitenlandse geldschieters overwegen
tamelijk dikwijls om te investeren in Ivoorkust, zo heb ik vernomen. De
politieke situatie is gestabiliseerd. Maar weten ze al dat het justitieel
bestel nog altijd onberekenbaar is?
Misschien
niet. De handelszaakjes in onze wijk zijn nog dezelfde, de vrucht van kleine
investeringen in de hoop om ondanks alles toch wat brood op de plank te
krijgen. Kappers dus, naaisters, fruitkramen en veel telefonie. En
nederzettingen van half christelijke sekten. Economisten weten dat die relatief
weinig investering vragen en relatief veel rendement beloven.
Misschien
niet. Op ons eigen domein ben ik al meerdere malen benaderd door studenten die
behoefte hebben aan geld of, meer nog, aan studiemogelijkheden in mijn land,
aan mijn universiteit. Een blanke heeft immers per definitie geld en ook de
beschikking over studiebeurzen.
Misschien
niet. Eén van onze “mamans”, één van die eerbiedwaardige dames die de stut en
de steun zijn van onze onofficiële parochie, zit nu iedere dag aan de poort en
verkoopt aan onze studenten en bezoekers
stukken katoen met het logo van onze instelling (CERAP-INADES) en bovendien
broodjes en drankjes. Ik durf niet vragen of dat nu haar broodwinning is
geworden. Wel heb ik vernomen dat ze afgestudeerd is in de Rechten en in nog
wat meer. Ze heeft nog geen werk. Mijn studenten vertellen mij dat ze niet de
enige is.
Dat maakt in
mijn verhaal al drie maal “misschien niet” tegen één maal “misschien wel”. We
voelen het aan den lijve, ook in onze gemeenschap. Het dieet is nog soberder
geworden dan het al was. Geen kaas meer bij het brood, enkel nog jam. En wat
met de mango’s, die troost in barre dagen? Dat zullen mijn Antwerpse
huisgenoten mij vragen. Welnu, die zijn er nog en ze zijn heerlijk. Maar ze
zijn zeldzamer en kleiner dan vorig jaar.
Onze directeur
loopt dikwijls rond met hagelwit hemd en deftige das. Dat wil zeggen dat hij op
bezoek gaat bij een geldschieter. Bij navraag blijkt dat altijd een
buitenlandse instelling te zijn. Het is goed te leven in de schaduw van een
abdij, zegde men vroeger bij ons. Het is goed te leven in de schaduw van buitenlandse
NGO’s, denkt men hier. Maar als de eigen overheid met wat meer geld over de
brug zou komen, dat zou nog beter zijn.
Reacties