Homilie paus bij zijn inhuldiging - Ontdek welk pad Leo XIV wil bewandelen met zijn Kerk
Broeders en zusters,
Met een hart vol dankbaarheid groet ik u allen aan het begin van het ambt dat mij is toevertrouwd. De heilige Augustinus schreef: “Gij hebt ons voor U geschapen, Heer, en ons hart blijft rusteloos totdat het rust vindt in U” (Belijdenissen, 1,1.1).
De voorbije dagen waren bijzonder intens. De dood van paus Franciscus vervulde ons hart met droefheid. In die moeilijke uren voelden wij ons als de menigte waarover het evangelie zegt dat zij waren “als schapen zonder herder” (Mt 9,36). Maar juist op Paaszondag ontvingen wij nog zijn laatste zegen, en in het licht van de Verrijzenis konden wij dit moment tegemoet treden in het vertrouwen dat de Heer zijn volk nooit in de steek laat: Hij brengt bijeen wat verstrooid is en “waakt over zijn kudde als een herder” (Jer 31,10).
In dat geloofsvertrouwen kwam het college van kardinalen bijeen in conclaaf. Vanuit verschillende landen en levenswegen brachten we onze gezamenlijke intentie voor God: een nieuwe opvolger van Petrus kiezen, een bisschop van Rome die het rijke erfgoed van het christelijk geloof bewaart en tegelijk met open blik de vragen, angsten en uitdagingen van onze tijd tegemoet treedt. Gesterkt door uw gebed, hebben wij de werking van de Heilige Geest ervaren, die de veelheid aan stemmen wist te stemmen tot één melodie, die onze harten raakte.
Ik ben gekozen zonder eigen verdienste, en met ontzag en beven kom ik tot u als een broeder die dienaar wil zijn van uw geloof en uw vreugde. Samen willen we wandelen op de weg van Gods liefde, die ons allen roept tot één familie.
Liefde en eenheid – dat zijn de twee dimensies van de zending die Jezus aan Petrus heeft toevertrouwd.
Het evangelie brengt ons vandaag aan het Meer van Tiberias, dezelfde plaats waar Jezus zijn zending begon: de mensheid “vissen” om haar te redden uit de wateren van kwaad en dood. Daar riep Hij Petrus en de eerste leerlingen tot “vissers van mensen”. En nu, na zijn verrijzenis, roept Hij hen op om deze zending voort te zetten: keer op keer de netten uitwerpen om de hoop van het evangelie in het water van de wereld te laten neerdalen; de zee van het leven bevaren, opdat allen de omarming van God mogen ervaren.
Hoe kan Petrus dit waarmaken? Alleen omdat hij zélf de oneindige, onvoorwaardelijke liefde van God heeft ervaren – ook toen hij faalde en Jezus verloochende. Daarom gebruikt het evangelie bij Jezus’ vraag aan Petrus het Griekse werkwoord agapao – het goddelijke liefhebben dat zichzelf schenkt zonder reserve. Petrus antwoordt met het woord dat wij zouden vertalen als ‘liefhebben als vriend’.
Als Jezus vraagt: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief?” (Joh 21,16), dan bedoelt Hij: alleen wie Gods liefde heeft geproefd – die nooit faalt – kan ook mijn lammeren weiden. Alleen wie leeft vanuit de liefde van de Vader, kan zijn broeders beminnen met een ‘liefde die meer is’: een liefde die het leven geeft.
Aan Petrus is dus de opdracht gegeven om ‘meer te beminnen’, tot het uiterste, tot het geven van zijn leven voor de kudde. Het ambt van Petrus is van nature gekenmerkt door deze gave van zichzelf. De Kerk van Rome gaat, zoals men zegt, ‘voor in de liefde’, en haar gezag is het gezag van Christus’ liefde. Nooit gaat het erom mensen te overheersen, te manipuleren met religieuze propaganda of wereldse macht. Altijd en alleen gaat het om liefhebben zoals Jezus deed.
Hij, zegt Petrus zelf, “is de steen die door de bouwlieden werd afgekeurd en die hoeksteen is geworden” (Hand 4,11). Als Christus de hoeksteen is, dan moet Petrus de kudde hoeden zonder ooit toe te geven aan de verleiding om een alleenheerser of superieure leider te worden (vgl. 1 Pt 5,3). Nee, hij moet de broeders in het geloof dienen en met hen optrekken. Wij allen zijn immers, zoals de apostel zegt, “levende stenen” (1 Pt 2,5), geroepen om samen Gods huis te bouwen: in broederlijke gemeenschap, in de harmonie van de Geest, in verscheidenheid en verbondenheid. Zoals Augustinus schrijft: “De Kerk bestaat uit allen die in eendracht met hun broeders leven en hun naaste liefhebben” (Sermo359,9).
Dat, broeders en zusters, wens ik vurig als onze eerste gemeenschappelijke droom: een Kerk die één is, teken van eenheid en verbondenheid, een gist van verzoening in deze wereld.
Want onze tijd kent nog altijd veel verdeeldheid, veel wonden door haat, geweld, vooroordelen, angst voor het andere, en een economisch model dat de aarde uitput en de armen uitsluit. In die wereld willen wij het bescheiden gist zijn van eenheid, gemeenschap, broederlijkheid. En met vreugde en nederigheid willen wij aan de wereld zeggen: Kijk naar Christus! Kom tot Hem. Luister naar zijn Woord dat licht geeft en troost. Aanvaard zijn boodschap van liefde – en word één familie. Want in Christus zijn wij allen één.
En dat is de weg die wij samen willen gaan: onderling, maar ook met andere christelijke kerken, met wie een ander religieus pad bewandelen, met al wie op zoek is naar God, met alle mensen van goede wil – om een nieuwe wereld te bouwen waarin de vrede heerst.
Dat is de missionaire geest die ons moet bezielen. Niet terugplooien op onszelf, niet denken dat we boven de wereld staan. Wij zijn geroepen om Gods liefde aan allen aan te bieden – een eenheid die de verschillen niet uitwist, maar die ieders geschiedenis en cultuur waardeert.
Broeders en zusters, dit is het uur van de liefde! De liefde van God, die ons tot broeders maakt, is het hart van het evangelie. En met mijn voorganger Leo XIII kunnen we vandaag vragen: Als deze liefde de wereld zou doordringen, zouden dan niet meteen alle conflicten ophouden en de vrede terugkeren? (Rerum Novarum, 21)
Laten we, gesterkt door de Geest, bouwen aan een Kerk die geworteld is in Gods liefde en een teken van eenheid is: een missionaire Kerk, met open armen voor de wereld, luisterend naar de geschiedenis, verkondigend met vuur, en gist van vrede voor de mensheid.
Laten wij samen – als één volk, als broeders en zusters – op weg gaan naar God en elkaar van harte liefhebben.
Paus Leo XIV
Reacties