Etty Hillesum was een jonge joodse vrouw. Zij leefde in Amsterdam in de tijd dat de Jodenvervolging strikter en strikter werd. Ze was heel lucide omtrent wat haar te wachten stond. Uiteindelijk zou zij sterven in Auschwitz. Onderstaande mijmering schrijft zij in haar dagboek dd 20 juni 1942. “Ik fietste langs de Stadionkade vanochtend en genoot van de wijde hemel daar aan de rand van de stad en ademde de frisse, ongerantsoeneerde lucht in. En overal bordjes, die wegen, de vrije natuur in, voor joden versperd hielden. Maar boven dat ene stuk weg, dat ons blijft, is ook de volledige hemel. Men kan ons niets doen, men kan ons werkelijk niets doen. Men kan het ons een beetje lastig maken, men kan ons beroven van wat materiële goederen, van wat uiterlijke bewegingsvrijheid, maar wijzelf plegen de grootste roof aan ons, wij roven ons onze beste krachten door onze verkeerde instelling. Door ons achtervolgd, vernederd en verdrukt te voelen. Door onze haat. Door branie, die angst verbergt.
Reacties
laat ik proberen het uit te leggen:
het gaat hier om vrije wil. "De mens geschapen naar Gods beeld" wil zeggen dat we een vrije wil hebben. Wie eerst voor het dienen van God gaat en zijn eigen zaken op de tweede plaats zet, zegt daarmee in daden dat hij op God vertrouwt, en geeft met zijn vrije wil zo aan God de toestemming om te handelen. Wie - voor al het andere - eerst voor zichzelf zorgt, zegt daarmee: God, ik moet voor mezelf zorgen, want op U kan ik niet rekenen. God handelt niet, tenzij wij het Hem toelaten. Dus voor wie "God bovenal bemint" en voor Hem in de weer is, voor hem kan (begrijp 'mag') God beter zorgen, dan voor wie zijn eigen belang boven dat van God verkiest.