Zie in je verbeelding eens hoe twee kleine kindjes ’s nachts, bij een heldere hemel, naar de sterren staan te kijken. “Ik wed”, zegt eentje, “dat die sterren vijf kilometer ver staan.” Het andere reageert: “Nee, dat is niet waar. Zij staan tien kilometer ver.” Opnieuw het eerste: “Doe niet zo dom. Als ze tien kilometer ver zouden staan, dan zou je ze niet meer kunnen zien.” En zo bleven ze er ruzie over maken of de sterren nu vijf of tien kilometer ver waren. We vinden het wel plezierig als we kinderen zo bezig zien. Maar wij, volwassenen, zijn het ook niet eens over hoe je God moet begrijpen, en met tegenstrijdige meningen over God bevechten we elkaar en breken we elkaar af! Die kinderen trachten een waarheid uit te drukken waarover zij het alle twee eens zijn, dat de sterren heel, heel ver van ons verwijderd zijn. Natuurlijk zijn vijf kilometer of tien kilometer hopeloos ontoereikende beelden om uit te drukken hoe ver de sterren in werkelijkheid van ons verwijderd...