Over wassen van een aidszieke en Witte Donderdag - homilie Nikolaas Sintobin sj
Witte Donderdag 2024
Als jezuïet in opleiding woonde ik in Parijs.
Elke zaterdagmorgen was ik er vrijwilliger op een dienst voor palliatieve
zorgen. De helft van de bedden was voorbehouden voor terminale aidspatiënten. Een
van hen was Jean-Louis, een dertiger. Hij was vel over been. Gevolg van
chronische diaree. Ik stapte zijn kamer binnen om wat bij te praten. Op dat
eigenste ogenblik zag ik Jean-Louis uit zijn bed opspringen. Net op tijd om te voorkomen
dat hij zichzelf zou bevuilen door de gevolgen van een zoveelste oncontroleerbare
darmkramp. De geur was onuitstaanbaar. Maar nog pijnlijker was de
gelaatsuitdrukking van die naakte man. Hij wist niet waar te kruipen van
schaamte en walging. Ik ook niet …
Amper een minuut later stond er een verpleegster. Een jong meisje met een prachtige glimlach.
Met een kwinkslag stapte ze, door de smurrie heen, naar Jean-Louis toe. Ze reinigde hem en hielp
hem terug zijn bed in. Haar eigen baby had ze niet met meer zachtheid en liefde
kunnen verzorgen. Deze gebeurtenis speelde zich af zo’n 25 jaar geleden. Ik zie
het nu nog voor mijn ogen. Deze herinnering werd bij mij werd getriggerd door
de teksten van vandaag.
De instelling
van de Eucharistie en de Voetwassing spelen zich weliswaar af in een heel andere
context. Maar ook in deze beide gebeurtenissen staat een contrastervaring
centraal. Zoals in heel het leven van Jezus. Een gelijkaardige
contrastervaring.
In de scène
van de voetwassing heeft die tegenstelling bijna iets grotesk. Jezus, zo
kondigt Johannes aan, toont ons hier wat liefde is, tot het
uiterste toe. Wat we te zien krijgen gaat
niet over een geraffineerd spel tussen mooie mensen die van elkaar genieten
temidden van zachte geuren en gedimpt licht. Evenmin over een kunstzinnige,
litteraire of intellectuele prestatie, bedacht in een studeerkamer met Bach op
de achtergrond. Op zich is daar niets mis mee. Het onthutsende getuigenis dat
we vandaag krijgen is evenwel van een andere orde.
Twee zaken vallen op.
1.
Beide
handelingen, de voetwassing en het laatste avondmaal, vinden plaats temidden het
gewone leven: maaltijd en verzorging
van de voeten. Het kan niet banaler. Dáár gebeurt het. In het dagdagelijkse
leven. Het echte leven. Dáár wil God ons nabij zijn. Daar verlangt Hij dat ook
wíj ons laten kennen.
2. Beide situaties hebben iets extreem.
Laten we even inzoomen op de voetwassing. Er is een bijna ondraaglijk onevenwicht
binnen het gebeuren zelf. Jezus, de Man waar Petrus het meest naar opkijkt, kiest
ervoor om vernederend slavenwerk te doen. Dat wil je toch niet. Niet voor niets
reageert Petrus zo hevig. Ook voor ons is dit problematisch. Hoe kan je het
wassen van de voeten verzoenen met de almacht en grootheid van God? Is God dan
als een knechtje? Bovendien vraagt Hij om zijn voorbeeld te volgen.
Dit is de ware verfijning
van de liefde. Een Herder die zich zo schurkt aan zijn schapen dat Hij zowel
hun kleine vreugdes kan delen als hun geur en luizen. De ontmoetingsplaats bij uitstek tussen God en
mens is het leven van elke dag. Schoonheid, én ruigheid. Tedere zorg én geschondenheid.
Dat is de stuitende openbaring van de Eucharistie. Zij is 2000 jaar geleden
begonnen. Zij gaat verder. In de palliatieve zorgen en elders.
Jezus toont ons hoe God verlangt te beminnen
en te dienen in alle mensen en dingen. Jezus toont ons hoe ook wij, op onze
beurt, God kunnen beminnen en liefhebben
in alle mensen en dingen. Op de eerste
plaats in de kleine en onooglijke. Die zijn namelijk het meest voorkomend en
dus de belangrijkste. Ons gewone leven is de werkelijkheid waaraan onze God
zich voorgoed en helemaal verbonden heeft. Daarom ligt net dáár de grootste bron van vreugde.
Reacties